Gehoor (algemeen)

Hoe werkt het

Horen is een van de zintuigen en uiterst belangrijk voor contact met de buitenwereld.
Daarvoor is het belangrijk dat de oren geluid op kunnen vangen. Geluid is een trilling van de lucht die via de oorschelp en de gehoorgang een dun vlies (trommelvlies) mee laat trillen. Deze trilling wordt in het middenoor via een keten van scharnierende botjes (hamer, aambeeld en stijgbeugel) doorgegeven aan het eigenlijke hoorzintuig: het binnenoor, ook slakkenhuis genaamd.

Zeer kleine haartjes in het slakkenhuis zetten de geluidstrillingen om in signalen die via de gehoorzenuw aan de hersenen worden doorgegeven waar het signaal weer wordt geïnterpreteerd als geluid.

Onderzoek

Bij hoorproblemen zal de KNO-arts een aantal vragen stellen over de duur en ernst van de klachten. Ook wordt meestal geïnformeerd naar mogelijke oorzaken, zoals blootstelling aan lawaai, ontsteking, familiaire achtergrond e.d.

De oren worden met een microscoop onderzocht en indien nodig gereinigd.
Soms wordt er met een stemvork op het hoofd of vlak bij de oren al een eerst e indruk opgedaan.

Een ander eenvoudig onderzoek is impedantiemeting. Met een dopje wordt het oor enkele seconden afgesloten en terwijl de patiënt een zachte bromtoon hoort kan de KNO-arts zien of het trommelvlies goed reageert op drukverandering. Vooral bij kinderen is dit een geschikte methode om te zien of er zich vocht in het middenoor bevindt.

Het eigenlijke hooronderzoek (toonaudiometrie) vindt plaats met behulp van een audiometer waarbij de patiënt via een koptelefoon en trilblokje achter de oren tonen in verschillende hoogte en luidheid worden aangeboden en de mate van een gehoorverlies kan worden vastgesteld. Dit wordt weergegeven in een grafiek (audiogram) waarmee de KNO-arts in een oogwenk kan zien wat er al dan niet aan de hand is.

Meestal wordt ook het vermogen om te verstaan getest door de patiënt via de koptelefoon een reeks losse woorden na te zeggen. Dit resulteert in een spraakaudiogram waarmee onder meer kan worden beoordeeld of aanpassing van een hoortoestel zinvol is.

Bij kinderen worden bovengenoemde onderzoeken dikwijls uitgevoerd in een spelvorm zodat zij meer gemotiveerd zijn om aan het onderzoek mee te werken. Bij kinderen jonger dan 4 jaar leveren de onderzoeken met een koptelefoon doorgaans geen betrouwbaar resultaat op en moet er aan de hand van observaties worden ingeschat hoe de hoordrempels zijn. In speciale gevallen wordt daarvoor een beroep gedaan op eenaudiologisch centrum, waar ook andere bijzondere onderzoeken kunnen plaatsvinden, zoals meting van oto-akoestische emissies, BERA e.d.

Gehoorafwijkingen

Er valt onderscheid te maken tussen geleidingsgehoorverlies, kortweg geleidingsverlies en zenuwgehoorverlies of perceptief gehoorverlies.

Geleidingsverlies kan ontstaan door afwijkingen in de gehoorgang (bijvoorbeeld ophoping van oorsmeer), trommelvlies (bijvoorbeeld een gaatje), middenoor (bijvoorbeeld ophoping van slijm of pus) of afwijkingen aan de gehoorbeentjes.

Perceptief gehoorverlies wordt meestal veroorzaakt door afwijkingen in het binnenoor (door aanleg, leeftijd, lawaai). Perceptief verlies door afwijkingen  in de gehoorzenuw (bijvoorbeeld brughoektumor of hersenvliesontsteking) dan wel in de hersenen zijn veel zeldzamer.

Wanneer er sprake is van zowel geleidingsverlies als perceptief verlies spreekt men over gemengd verlies.

De ernst van gehoorverlies wordt vastgesteld met de eerder beschreven hoortesten en uitgedrukt in het aantal decibels (dB) verlies.

Patiënten willen vaak dat het verlies wordt uitgedrukt in percentages. Dat is niet goed mogelijk omdat het verlies vaak per toonhoogte varieert. Soms wordt wel ruwweg een percentage genoemd omdat dat voor menigeen de omvang van het probleem verduidelijkt.

Soms komt de patiënt met klachten over hyperacusis, oorsuizen, duizeligheid, eenorigheid of plotsdoofheid. In bijna al deze gevallen wordt een verband onderzocht met het gehoor en zal een hoortest worden overwogen.

Behandeling van gehoorafwijkingen

Omdat de oorzaken van gehoorverlies verschillen is er ook een verscheidenheid aan behandelmogelijkheden.

In het algemeen valt te stellen dat er bij geleidingsverlies doorgaans veel mogelijkheden bestaan zoals reinigen van de gehoorgang, behandeling van ontstekingen met medicijnen, eenvoudige ingrepen plaatsen van trommelvliesbuisjes tot en met ingewikkelde ooroperaties waarbij het trommelvlies en/of de gehoorbeentjes worden hersteld. Bij perceptief verlies is een operatie niet mogelijk en kan bij een verlies van 35dB of meer een hoortoestel (op proef) worden overwogen. De KNO-arts kan verder uitleg geven over bijzondere ingrepen zoals plaatsen van botverankerde implantaten (BCD) en cochleaire implantaten.